Aggiornamento: onontbeerlijk bestanddeel van de geloofwaardigheid van de katholieke kerk  
Home > Thema's > Kerk zijn > Andere onderwerpen "Kerk zijn" > Aggiornamento: onontbeerlijk bestanddeel van de...
Vertalingen: Nederlands Deutsch 
Paul Haverkamp
22/7/10

Aggiornamento: onontbeerlijk bestanddeel

van de geloofwaardigheid van de katholieke kerk

De katholieke kerk – het volk Gods onderweg – kan niet anders dan telkens weer opnieuw gemeenschappelijk reflecteren op de weg die ze moet inslaan. Een terugblik op tweeduizend jaar kerkgeschiedenis is een levend bewijs voor deze uitspraak. Het komt er op aan telkens weer de vraag naar een ‘van vandaag worden’ te actualiseren; de boodschap die op Jezus teruggaat en die we niet kunnen opgeven, vraagt steeds weer om een creatieve nieuwe vertaling in de taal van de tijd van dat moment. Een aggiornamento is en blijft onontbeerlijk, niet alleen binnen het taalveld maar ook binnen het veld van wat zich geestelijk-liturgisch voltrekt. Het woord aggiornamento betekent geenszins aanpassing, zoals het zo nu en dan foutief vertaald wordt, maar de inspanning om de kerk zo op ‘het niveau van de dag’ te brengen, dat de boodschap van het evangelie de mensen van onze tijd bereikt.

Het komt er op aan om de normatieve getuigenissen van de zelfopenbaring Gods zo uit te leggen, dat deze ook in het hier en nu geloofd kunnen worden en kunnen inspireren tot verandering van het leven en van de wereld richting Gods heerschappij. In het heden moet het lukken om wat eertijds in de geest Gods werd gezegd en gedaan, inspirerend en relevant ter sprake te brengen binnen de contekst van het verstaan van zichzelf, de wereld en God.

Vanuit het gezichtspunt van Johannes XXIII stonden kerk en wereld aan het begin van zijn pontificaat voor geweldige uitdagingen, die gevaren en kansen inhielden maar alles bijeen hoopvolle perspectieven konden openen. De kerk moest haar verhouding tot een wereld die razendsnel aan het veranderen was, opnieuw bepalen. Zij kon niet zoals tot nu toe eenvoudigweg in een afweerhouding volharden. Zij moest met de wereld in dialoog treden en ook zelf een bijdrage aan de oplossing van de problemen van de moderne tijd leveren, moest de mensheid bij haar zoektocht naar vrede, gerechtigheid en eenheid dienen en tegelijk nieuwe wegen voor een geloofwaardige verkondiging van het evangelie vinden.

Het sleutelwoord daarvoor van Johannes XXIII heette aggiornamento. Johannes XXIII zag de kerk niet primair als een stevig doortimmerd, boven de wisseling der tijden verheven instituut, maar als een levende gemeenschap die telkens weer op de eisen van het heden, de ‘tekenen des tijds’ zoals hij die noemde, moet letten. De kerk is geen museum, zo benadrukte hij steeds weer, maar een levende tuin. Wat Johannes XXIII voor ogen stond, was dus een vernieuwing van de kerk vanuit de bezinning op het evangelie en met het oog op de vragen van onze tijd en het begin van een dialoog met de moderne wereld.

Van cruciale betekenis was de toespraak van Johannes XXIII bij de opening van het concilie op 11 oktober 1962. Het werd duidelijk dat de paus een volstrekt nieuw soort concilie voor ogen stond. Het Tweede Vaticaans concilie zou niet gewoon de geldende leer moeten bekrachtigen en in geen geval dwalingen moeten veroordelen, maar ‘moedig en onbevreesd’ in een grote ‘sprong voorwaarts’ ‘in het licht van het moderne onderzoek en in de taal van het huidige denken’ een antwoord op de ‘veranderde situatie en de nieuwe levensvormen’ van de huidige tijd moeten zoeken. Dat was nieuw. Nooit eerder had een concilie als doel de blik te richten op de wereld van haar tijdgenoten en haar problemen, de verhouding van de kerk tot deze wereld aan een fundamenteel onderzoek te onderwerpen.

Zo werd het Tweede Vaticaans concilie een hervormingsconcilie, en dan hervorming niet opgevat als restauratie van een vroegere toestand, maar in de betekenis van zelfvernieuwing van de kerk in de geest van het evangelie en met het oog op de wereld van nu. Op de eerste plaats dus het evangelie.

Principiële bereidheid tot vernieuwing

Anders dan alle vroegere concilies richtte het Tweede Vaticaans concilie echter ook het oog op de menselijke ervaring, dus op de ontwikkelingen in de samenleving, de vragen, verwachtingen en problemen van de mensen van deze tijd, en met het oog daarop vroeg het wat in de kerk veranderd moet worden, opdat ze in onze tijd geloofwaardig van het evangelie kan getuigen en dat verkondigen.

Daarbij moest deze hervorming geen eenmalige gebeurtenis zijn, waarvan de resultaten opnieuw voorgoed vastgelegd zouden worden, zodat na de implementatie van de conciliebesluiten wederom een tijdperk zou aanvangen waarin niets meer verandert. Het concilie wilde veeleer een principiële bereidheid tot vernieuwing opwekken die kennis neemt van de uitdagingen van de voortdurend veranderende wereld en die uitdagingen aangaat. Zo heet het in de Pastorale constitutie over de kerk in de wereld van vandaag: de kerk moet zich “onder leiding van de Heilige Geest onophoudelijk vernieuwen” (GS 21). Ze heeft “de plicht de tekenen des tijds te onderzoeken en deze in het licht van het evangelie te duiden” (GS 4).

Ook in de relatie met de huidige samenleving geldt de dialoog als basisprincipe. Het concilie wilde niet van bovenaf, als het ware vanaf de hoge uitkijkpost van een aan de tijd ontstegen leerambt, principes verkondigen en allen die daartegenin gingen de maat nemen. Het deed daarentegen zijn best vanuit een fundamentele solidariteit kennis te nemen van de stand van zaken en de problemen van de tegenwoordige tijd en in een open dialoog een bijdrage te leveren aan het meester worden van deze problemen. Dialoog betekent echter altijd geven en nemen.

Daarom benadrukt het concilie, dat de kerk ”van de wereld, zij het van individuele mensen zij het van de menselijke samenleving, door haar mogelijkheden en inspanningen veel en velerlei hulp ter wegbereiding van het evangelie kan ondervinden” (GS 40), dat zij veel “te danken heeft aan de geschiedenis en de ontwikkeling van de mensheid” en dat zij “door de ontwikkeling van het maatschappelijk leven” echt een “verrijking” ervaart (GS 44).

Daaruit volgt ook, dat het concilie de moderne tijd niet zonder meer negatief, als een proces van verval, beoordeelt, zoals zo lang het geval was, maar dat het daarin veel positiefs vindt dat de kerk niet mag verwerpen. Het devies is daarom niet langer als voorheen verzet en afpaling, maar opening en dialoog. De kerk van het concilie wil niet als machtsfactor en niet in de gedaante van de alwetende leraar optreden, maar als gesprekspartner die samen met alle anderen worstelt met de oplossing van de grote problemen van nu, - niet bevelend, belerend of eisend, maar argumenterend en zich moeite gevend tot toenadering. Dat alles was als uitspraak van het hoogste kerkelijke leerambt volstrekt nieuw.

Dit nieuwe, zich op de wereld richtende denken en kijken maakte het onontbeerlijk om een nieuw verstaan van, respectievelijk een nieuwe verhouding tot de traditie te ontwikkelen. Traditie, zo werden vele concilievaders zich duidelijk bewust, is een levend proces, waarin in zekere zin twee horizonten met elkaar samensmelten, namelijk de horizon van de boodschap van Jezus en de horizon van de levenservaringen en levensomstandigheden van de mensen op dat ogenblik. Voor menig concilievader impliceerde zo’n verstaan reeds de verdenking van verraad tegenover de kerkgeschiedenis. Maar we moeten vasthouden dat een versteend, alleen retrospectief verstaan van de traditie verraad jegens de traditie inhoudt.

Voor het nieuwe verstaan van traditie spreekt de uitspraak in artikel 8 van de Constitutie over de openbaring Dei Verbum, waarin het heet:

“De(ze) apostolische overlevering kent in de kerk onder de bijstand van de Heilige Geest vooruitgang: het verstaan van de overgeleverde dingen en woorden groeit…, de kerk streeft in de loop der eeuwen voortdurend naar de volheid van de goddelijke waarheid (Dei Verbum art.8). Zij, de kerk, dat wil zeggen het hele volk Gods, streeft onder de bijstand van de Heilige Geest naar de hele waarheid. Wie daarnaar streeft – kerk in de spanning tussen verleden en toekomst bevindt zich in een proces – heeft niet alles al in de hand. Wie daarentegen meent, dat een bepaald punt in de geschiedenis van de kerk, bijvoorbeeld wat gedurende het concilie van Trente in de zestiende eeuw werd bereikt, onveranderlijk voor tijd en eeuwigheid moet worden vastgelegd, en dat alleen zo juist met de traditie zou zijn omgegaan, die dwaalt.

De tekenen van de tijd

Het begrip ‘tekenen des tijds’ werd een centraal begrip voor het concilie. Johannes XXIII was er mee op de proppen gekomen. Hij verstond onder ‘tekenen des tijds’ de belangrijkste factoren van een tijdsgewricht en de daaruit voortkomende handelingsimperatieven. Zo zag hij het bijvoorbeeld als ‘teken des tijds’, zoals hij in zijn openingstoespraak van het concilie aangaf ‘de essentie van de oude leer van de geloofspunten (te) onderscheiden van de formulering in taal waarin deze vervat was.’

In de documenten van het Tweede Vaticaans concilie komt het begrip ‘tekenen des tijds’ op verschillende plaatsen en in verschillende constellaties voor. De Pastorale constitutie Gaudium et spes legt de nadruk op de fundamentele plicht ‘onderzoek te doen naar de tekenen des tijds en deze in het licht van het evangelie te duiden’ (GS art. 4). Het Decreet over dienst en leven van de priesters Presbyterorum ordinis haalt naar voren, dat het duiden van de tekenen des tijds een opgave is die door priesters en leken gezamenlijk opgepakt dient te worden (PO art. 9). Het Decreet over het apostolaat van de leken Apostolicam actuositatem licht de solidariteit onder de volken als teken des tijds er uit (AA art. 14) en het Decreet over de oecumene Unitatis redintegratio ziet in de opgave van de oecumene een teken des tijds (UR art. 4). Daarbij krijgt men de indruk dat het concilie zich pas langzamerhand van de explosieve kracht van het begrip ‘teken des tijds’ bewust werd, maar pas in de discussie na het concilie kreeg het duidelijker contouren.

‘Tekenen des tijds’ “zijn die processen die, voortkomend uit onderscheiden drijfveren en motieven, door de kerk worden onderkend als werking van de Geest. Omdat de kerk in hen het werken van de Geest herkent, is zij gehouden deze tendensen en processen op te pakken en te bevorderen. Zo noemt Johannes XXIII in deze contekst bijvoorbeeld de opheffing van de achterstelling van vrouwen op grond van hun geslacht in de moderne samenleving. Ook hier geldt dat de diepste wortels van de vrouwenemancipatie in het raadsbesluit Gods en in het getuigenis van de schrift werden ontdekt en door algemene verstandelijke overwegingen werden bekrachtigd, ofschoon het moderne feminisme ook uit vele andere bronnen gevoed werd. Zo geldt ook van de tekenen des tijds dat het evangelie, wanneer het de tekenen des tijds tegelijkertijd loochent, niet geloofwaardig kan worden verkondigd.” (Hünermann, in: Heft Werbick/Unterburger: pag. 164.)

De Constitutie over het pastoraat had tot uitdrukking gebracht (zie boven) dat de tekenen des tijds in het licht van het evangelie geduid moesten worden. Dat was een eerste voorzichtig aftasten. In artikel 44 wordt de Constitutie over het pastoraat in zekere zin moediger, wanneer deze, zonder het begrip ‘tekenen des tijds’ met evenzoveel woorden te noemen, zegt: “Het is (echter) opgave van het hele volk Gods, vóór alles ook van de zielzorgers en theologen, onder bijstand van de Heilige Geest te luisteren naar de verschillende talen van onze tijd, ze te onderscheiden, te duiden en in het licht van Gods woord te beoordelen, opdat de geopenbaarde waarheid steeds dieper gevat, beter verstaan en passender verkondigd kan worden” (GS art. 44).

In deze tekst valt op dat hier sprake is van de ‘talen van onze tijd’. Daaronder mag men in bredere zin de waarnemingshorizon, of in het meervoud, de waarnemingshorizonten van de mensen van onze tijd verstaan. Met voorbijgaan van de letterlijke weergave van deze plaats, die zich immers nog steeds ‘voor alles’ richt tot de zielzorgers en theologen, wordt in de postconciliaire discussie nog duidelijker: het opmerken van de ‘tekenen des tijds’, deze in zekere zin op te snuiven, zonder daarbij tot een definitieve duiding te komen, behoort vooral tot de competentie van eenvoudige lieden, van mensen aan de basis, aan de kerkelijke basis. Men duidde deze basiscompetentie aan als de ‘theologale ervaring’ van mensen. Daarom had Gaudium et spes ook al over deze opgave gesproken als een opgave van het hele volk Gods en het hele volk Gods nadrukkelijk aan het begin van de zin gezet, waarna dan een specificatie volgde.

De controversiële uiteenzettingen over de verdere vormgeving van een ‘vandaag-worden’ van de kerk begonnen al tijdens het concilie en lopen sinds deze tijd als een ‘rode draad’ door de kerkgeschiedenis van de laatste vijftig jaar. Terwijl sceptici van een aggiornamento bevreesd zijn, dat het uit elkaar vallen van kerk, geloof en religie zich tot een toenemende en verwoestende tendens zal ontwikkelen, beroepen de aanhangers van een aggiornamento zich op het Tweede Vaticaans concilie, dat de kerk aanduidt als een ecclesia semper reformanda. Pleitbezorgers van deze richting beroepen zich op Johannes XXIII, die bij de opening van het Concilie op 11 oktober 1962 onder meer naar voren bracht:

“In de dagelijkse uitoefening van ons apostolisch herdelijk ambt komt het vaak voor, dat somtijds stemmen van personen ons oor verdrieten, die weliswaar branden van religieuze ijver, maar geen blijk geven van voldoende ontvankelijkheid voor de juiste beoordeling der dingen en evenmin van een verstandig oordeel. Zij zijn namelijk van mening in de huidige verhoudingen binnen de menselijke samenleving slechts ondergang en onheil te bespeuren. Ze houden niet op te zeggen, dat onze tijd in vergelijking met het verleden van kwaad tot erger is afgegleden. Zij gedragen zich als hadden ze niets geleerd van de geschiedenis, die de leermeester van het leven is, en als zou in de tijden van de vroegere concilies, wat betreft de christelijke leer, de zeden en de vrijheid van de kerk, alles zuiver en juist zijn toegegaan. Wij echter zijn een geheel andere mening toegedaan dan deze onheilsprofeten die steeds maar weer onheil verkonden, alsof de wereld voor de ondergang zou staan.

In de huidige ontwikkeling van de menselijke gebeurtenissen waarlangs de mensheid een nieuwe ordening schijnt binnen te treden, moet men veeleer een verborgen plan van de goddelijke voorzienigheid onderkennen. Deze trekt met het vergaan der tijden, door de werken van de mensen en meestal hun verwachtingen overtreffend, zijn eigen plan, en alles, ook de tegengestelde menselijke belangen, leidt hij wijs tot heil van de kerk.”

Hoe omgaan met de traditie?

De katholieke kerk zal aan het begin van het derde millennium niet de vraag kunnen ontwijken hoe zij met haar tradities denkt om te gaan. Als wij deze tradities niet willen prijsgeven aan een veranderde wereld, dan moeten wij ze moedig opnieuw interpreteren.

Als wij vasthouden aan het louter conserveren van de specifieke vorm van leer en leven van kerk uit een bepaald historisch tijdsgewricht, dan reduceren wij onszelf tot een irrelevante sekte. Juist met het oog op de functie van tradities, namelijk zekerheid te geven en identiteit te stabiliseren, is het van beslissende betekenis de traditie – in oriëntatie op haar  grondbeginselen – telkens weer opnieuw te doordenken en te uit te spreken. Zulke grondbeginselen worden duidelijk in de Jezus-traditie, waarin barmhartigheid en de vergevingsgezindheid van God leidraad zijn voor de thora-interpretatie van Jezus en de gemeenschap van de mensen zo constitueren, dat afscheidingen overwonnen en scheuringen geheeld worden.

Waar tradities in onze levenssferen onderlinge grenzen markeren en het met elkaar optrekken bemoeilijken, waar oude restricties de gemeenschap verwoesten en regels de overhand hebben boven menselijke nood, moeten wij nieuwe interpretaties van de traditie aandurven. Wij moeten ons afvragen welke prioriteit wij bereid zijn te geven aan de grondbeginselen van Jezus in onze persoonlijke omgang met elkaar en bij de vormgeving van de kerk.

De kerk mag haar in het verleden opgedane godservaringen zeker nooit in vergetelheid laten raken. Maar het zou een ernstig misverstand zijn, Gods werken te reduceren tot een in het verleden afgesloten periode en ten prooi te vallen aan de mening, dat al wat God de mensen te zeggen had, exclusief en definitief beschouwd zou moeten worden als een in het verleden liggend geschenk Gods aan de mensen dat niet meer groter of vollediger zou kunnen worden.. Gods evidentie in deze wereld draagt echter ook altijd weer het stempel van miscommunicatie, breuken en discontinuïteit. In tijden van omwenteling en snelle veranderingen is het geboden enerzijds vast te houden aan wat van het christelijke geloofsverstaan niet opgegeven mag worden, maar anderzijds zich ook open te stellen voor het door God aan de mensen aangeboden nieuwe, verrassende, ongewone.

De pastorale constitutie Gaudium et spes doet onder nummer 11 een beroep op de inspanning van het volk Gods, “in de gebeurtenissen, noden en wensen die het met de overige mensen van onze tijd deelt, te onderscheiden wat daarin tekenen van de huidige tijd of van de bedoeling van God zijn.” De tekenen des tijds verlangen van de kerk, zich zo te veranderen dat ze de boodschap kan opnemen welke haar in deze tekenen wil bereiken. Het diep in de bijbel verankerde motief van de exodus moet telkens weer nieuw voor de huidige tijd worden doorgeëxcerceerd. Breuksituaties vragen om kentering, betekenen uitdagingen voor het volk Gods, om in herinnering aan de exodus-ervaring nieuwe wegen in te slaan – in het vertrouwen dat Gods Geest zijn volk zal leiden en naar nieuwe oevers zal voeren. Kleinmoedigheid en versaagdheid moeten we van ons afschudden en we moeten ons moedig en begeleid door de Heilige Geest toevertrouwen aan de ons door God geschonken nieuwe wegen. God zal zijn leven en verlossing biedende hand uitstrekken – ook in de huidige tijd – en het volk dat zich in vertrouwen overgeeft aan zijn leiding naar nieuwe en weliswaar vreemde maar heil en zegen brengende kusten voeren; precies zoals hij het onder de knechting van Egypte noodlijdende volk het land heeft binnengevoerd dat ‘overvloeit van melk en honing’.

Paus Johannes was van deze God, die in de kentering ons mensen van vandaag zou willen leiden en zegenen overtuigd: “Deze (God) trekt met het vergaan der tijden, door de werken van de mensen en meestal hun verwachtingen overtreffend, zijn eigen plan, en alles, ook de tegengestelde menselijke belangen, leidt hij wijs tot heil van de kerk.” Dit vertrouwen biedt God ons telkens opnieuw aan – wij moeten alleen bereid zijn ons hem deemoedig toe te vertrouwen, bereid om actief aan de vormgeving mee te werken.

Christelijk zelfverstaan en christelijk geloof stoelen niet exclusief op een ‘regressief identiteitsgedenken’ (Werbick). Kerk mag haar ‘honing’ niet alleen uit herinneringen aan het verleden puren, maar het gaat er om duidelijk te maken dat God zijn volk in elke tijd opnieuw ontmoet, zegenend en helend; God overkomt zijn volk steeds weer nieuw. Daarom moet er dus telkens weer aan herinnerd worden – zoals de in El Salvador levende jezuïet en bevrijdingstheoloog Jon Sobrino het formuleert – dat ‘God een ‘vandaag’ heeft, niet alleen een al bekend en geïnterpreteerd ‘gisteren’, omdat hij met de tegenwoordige tijd voor zijn schepping een bedoeling heeft, niet alleen in het verleden.’

Zich openstellen voor Gods heden en morgen maakt het noodzakelijk, wat is overgeleverd, wat vertrouwd is, wat geleerd is ook achter zich te moeten laten, zonder nochtans de herinnering in vergetelheid te laten raken, waarbinnen de kerk zich van haar identiteit en zending telkens weer opnieuw bewust wordt en moet worden. Toch – en dat laat de geschiedenis steeds weer zien – realiseert identiteit zich niet primair in de bewuste herhaling van wat er naar men beweert altijd geweest is, maar betekenisvol en eigenlijke bron voor identiteit blijkt de interferentie tussen continuïteit en discontinuïteit te zijn, want uit het ontwikkelingsproces komt het andere, het nieuwe, het voor deze en de toekomstige tijd betekenisvolle voort. De verandering maakt een nieuwe ervaring mogelijk die inhoudt, dat men juist in de verandering zichzelf trouw blijft respectievelijk dat men zichzelf in haar pas weer nieuw ontdekt. Bijbelse ervaringen en voorbeelden dagen juist uit tot een `exodus` waarvan ook in de tegenwoordige tijd niet mag worden afgezien.

Angst voor vernieuwing

Tijden waarin discontinuïteiten en breuken zich voltrekken, scheppen echter niet alleen tevredenheid en harmonie. Bij veel mensen zit de angst heel diep voor het ineenstorten van wat tot nu toe zo gewoon was en persoonlijke zekerheid bood. Klemmende en tegelijk vertwijfelde vragen ten aanzien van de eigen opstelling in het verleden (‘Het kan toch niet allemaal fout zijn geweest waarin ik tot nu toe geloofd heb en waarvoor ik opgekomen ben!’) roepen een mengeling van koppigheid en berusting op. Uit angst voor vernieuwingen en hervormingen sluit men dikwijls de oren voor een argumentatie die er op wijst dat degenen die de kracht van de Heilige Geest wantrouwen en niet bereid zijn om de eigen sleur op te geven, de kerk in het hier en nu al dood verklaard hebben. Johannes XXIII wist dat veel oude gewoonten verloren zouden gaan; toch was hij bezield door het inzicht dat de vensters van de kerk wijd geopend moesten worden om het startschot voor een algehele vernieuwing van de kerk te geven; of, om het met de woorden van het concilie te zeggen, de kerk als een ecclesia semper reformanda te verstaan.

Voor Sobrino is het ecclesiologisch een beslissende vraag hoe kerk met het aanbod van God voor het ‘heden’ omgaat. Voor Sobrino staat buiten kijf, “dat God vandaag nog altijd kan spreken, en wel op de manier van de nieuwheid van God, die zich niet zo maar uit datgene wat wij al van hem weten, laat deduceren of extrapoleren. Het betekent bijgevolg principieel en methodologisch zich van veel dingen ontdoen, ook al meent de kerk dat zij al veel van God bezit. Het betekent het niet-weten accepteren om door God en door zijn wil vandaag iets te kunnen ervaren.”

Paul Haverkamp

Paul Haverkamp, een Duitse oud-godsdienstpedagoog, heeft zich de laatste tijd vooral met het ‘bij de tijd brengen’ (aggiornamiento) van de kerk bezig gehouden.

Vertaling uit het Duits door Bert Sweerts.


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Andere onderwerpen "Kerk zijn"" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol