Van Nederlands Pastoraal Concilie tot het einde van de Acht Mei Beweging – en verder?  
Home > Thema's > Kerk zijn > Inculturatie > Van Nederlands Pastoraal Concilie tot het einde...
Dr. Erik Borgman
2/6/06

Van Nederlands Pastoraal Concilie
tot het einde van de Acht Mei Beweging – en verder?

Er bestaat een dominicaanse plicht tot optimisme. De genade van de God van heil en bevrijding is de ruimte waarin wij naar dominicaanse overtuiging leven en geen enkele situatie is van God los. Dominicanen kunnen daarom geen cultuurpessimisten zijn en niet alarmistisch het verdwijnen van de gerichtheid op God constateren. Dat meen ik tenminste van mijn leermeester Edward Schillebeeckx, en via hem van Marie-Dominique Chenu geleerd te hebben en heb ik vaak verkondigd. Des te pijnlijker is het dat er zo weinig concrete tekenen van hoop zijn in de Nederlandse kerkelijke en religieuze situatie. In deze omstandigheden is het zaak – het is de waarheid die vrij maakt! – naar best vermogen te analyseren wat er aan de hand is. Alleen binnen het schijnbaar hopeloze kan de hoop opdagen.

Acht Mei Beweging

In 1988 schreef ik een artikel ‘Van Pastoraal Concilie tot Acht Mei Beweging’, met als medeauteurs de historicus Theo Salemink en de kerkelijk opbouwwerker Bert van Dijk, die in dienst was van de Acht Mei Beweging. De Acht Mei Beweging was ontstaan uit de alternatieve manifestatie van Nederlandse katholieken en hun organisaties bij het bezoek van paus Johannes Paulus II in 1985. Het weren van een aantal opinieleiders onder de Nederlandse katholieken uit het officiële programma van het bezoek, met name de feministische theologe Tine Halkes, leidde op 8 mei 1985 tot een manifestatie op het Malieveld in Den Haag waarop Nederlandse katholieken elkaar wat zij noemden ‘Het andere gezicht van de kerk’ toonden. Hieruit groeide niet een vereniging met individuele leden, maar een platform met zogenoemde participanten: katholieke organisaties die vonden dat zij belang hadden bij bundeling van krachten en onderling gesprek en zich hiertoe aaneensloten.

Ons artikel was de inleiding van een boek dat probeerde de veranderingen in katholiek Nederland sinds het einde van het Tweede Vaticaans Concilie in kaart te brengen, zoals deze in de Acht Mei Beweging aan het licht kwamen.(1) Het wilde laten zien hoe veel katholieke organisaties in het proces van secularisatie, dat vanaf de jaren zestig in Nederland onder meer de gestalte had aangenomen van integratie van organisaties met een levensbeschouwelijke oorsprong in het omvattende project van de verzorgingsstaat, hun identiteit waren gaan zoeken in hun maatschappelijk functioneren. Missionaire organisaties waren zich bijvoorbeeld gaan richten op samenwerking met en steun aan de Derde Wereld. Deze vermaatschappelijking had echter niet zonder meer hun katholieke binding vervangen, maar had de steun die zij van de katholieke tradities verwachten veranderd. Zij zochten naar de betekenis ervan voor hun(2) werk zoals dit zich had ontwikkeld, temidden van de actuele maatschappelijke en culturele situatie. Steun in dat zoeken kregen zij naar hun gevoel onvoldoende van de hiërarchische kerk. Daarom hoopten zij het te vinden in de Acht Mei Beweging als nieuw verband.

Van conservatief-kerkelijke zijde kreeg de Acht Mei Beweging steevast het verwijt dat zij niet het andere gezicht van de kerk was, maar zich profileerde als een andere kerk. Dit klopt in ieder geval in zoverre evident niet, dat velen die bij de Acht Mei Beweging betrokken waren sleutelposities hadden binnen de officiële structuren. Meerdere Nederlandse provincies van orden en congregaties waren participant, evenals Diocesaan Pastorale Centra en theologische faculteiten die ambtsdragers opleidden. Waarschijnlijk moet men zeggen dat de Acht Mei Beweging de Nederlandse katholieke kerk was voor zover deze een religieus-sociale beweging was en wilde zijn.

Kerkpolitieke versmalling

Ik denk nog altijd dat wij in 1988 de situatie goed analyseerden. Twintig jaar later blijkt bijvoorbeeld heel duidelijk dat het katholieke onderwijs een ingrijpende metamorfose heeft ondergaan door de maatschappelijke veranderingen van de laatste decennia, en dat katholieke scholen en hun besturen bij de reflectie op deze situatie en de keuzen die zij erin moeten maken, oriëntatie verhopen van de katholieke traditie. Duidelijk is echter ook dat zij deze oriëntatie vaak niet vinden, niet bij de hiërarchische kerk maar evenmin bij de progressieve vleugel, of wat er nog van over is. Progressieve katholieken zijn in Nederland oud, in overgrote meerderheid zestig of ouder, en dat hangt mede samen met het feit dat Nederlandse katholieken zich sinds het Tweede Vaticaans Concilie vooral afvroegen hoe zij nog katholiek konden of wilden zijn, maar de vraag verwaarloosden waarom zij het eigenlijk waren en waarom anderen zouden moeten overwegen het ook te worden. Mede hierdoor is het probleem van het doorgeven van de katholieke traditie in Nederland nog scherper dan elders. Immers, waarom zouden jongeren zich voor een traditie interesseren die je vooral opzadelt met meestal nogal beschamende problemen?

Als redacteuren van het eerste boek over de Acht Mei Beweging kenden wij natuurlijk de kerkpolitieke problemen. Wij kenden de desastreuze gevolgen van het restauratieve beleid vanuit Rome dat begonnen was met de benoeming in 1970 van Jo Gijssen tot bisschop van Roermond. Ik zelf had het grootste deel van de tijd dat we aan het boek werkten geen baan, omdat mij met name vanwege mijn betrokkenheid bij de Acht Mei Beweging in 1987 het bisschoppelijk nihil obstat geweigerd was voor een benoeming aan de theologische faculteit van Nijmegen – toen het boek verscheen, hadden de Nederlandse dominicanen mij in dienst genomen. Als redacteuren hadden wij echter met ons boek expliciet de bedoeling de Acht Mei Beweging uit de binnenkerkelijke polarisatie te halen die de verhoudingen al vijftien jaar verstoorden. Wij wilden haar stimuleren haar eigen programma te ontdekken: het werken aan een in alle zinnen van het woord geloofwaardige vorm van kerk-zijn in de actuele maatschappelijke en culturele context. Wij waren erop uit dat – in mijn termen – de maatschappelijke discussie in de Acht Mei Beweging als gelovige discussie zou worden gevoerd. Wij wilden voorkomen dat de Acht Mei Beweging ofwel een organisatie zou worden die zich vanuit kerkelijke achtergrond inzette voor ‘linkse’ thema’s als armoedebestrijding, Derde Wereld en milieu, ofwel de zoveelste tot mislukken gedoemde, uiteindelijk nostalgische poging zou worden de ‘Geest van het Tweede Vaticaans Concilie’ te redden. Er bestond een voortdurende spanning tussen deze twee tendensen binnen de Acht Mei Beweging en het koste vaak grote moeite duidelijk te maken dat er een derde mogelijkheid was: een vorm van katholicisme die in zijn gelovigheid maatschappelijke betekenis had en in zijn maatschappelijkheid gelovig relevant was. Een vorm van katholicisme bovendien die eerder wilde bijdragen aan het debat op het grensgebied van religieuze en maatschappelijk-culturele kwesties dan een eenduidig standpunt uitdragen.

De ontwikkelingen maakten duidelijk dat een dergelijk debat steeds urgenter werd. Met hetzelfde driemanschap deden wij in 1995 nog een poging het belang van nieuwe maatschappelijke en culture thema’s voor de katholieke traditie in wat dieper gravende essays duidelijk te maken.(3) Het was echter maatschappelijk gezien nog te vroeg – de terugkeer van de religie in het maatschappelijke debat zou pas enkele jaren later werkelijk plaatsvinden – en kerkelijk gezien waarschijnlijk al te laat. Met de tanende invloed van de kerk op de samenleving kromp ook de meer op maatschappelijke kwesties gerichte groep binnen de katholieke kerk, en daarmee binnen de Acht Mei Beweging. De gerichtheid op binnenkerkelijke vernieuwing kreeg steeds meer de overhand. Het succes van het zogenoemde ‘Kirchenvolksbegehren’, dat in veel landen voor het eerst een brede kerkelijke vernieuwingsbeweging deed ontstaan of deze deed herleven, leidde ertoe dat het initiatief van een kerkelijk referendum in Nederland werd overgenomen. Niet door de Acht Mei Beweging – daar waren nog net mensen genoeg die zagen dat dit in Nederland averechts zou werken – maar in een eigen organisatie, ‘Kerk Hardop’, waarin echter mensen zitting hadden die ook het gezicht van de Acht Mei Beweging sterk bepaalden. Hoewel het referendum in Nederland weinig handtekeningen opleverde, groeide de invloed van ‘Kerk Hardop’ binnen de Acht Mei Beweging. Hierdoor liep zij uiteindelijk vast in het kerkpolitieke moeras, waar ze bij haar oprichting nu juist een uitweg leek.

Uitdoving van het theologisch elan

Ik heb zo lang stil gestaan bij de Acht Mei Beweging, omdat in haar geschiedenis een aantal structurele problemen van de katholieke kerk in Nederland aan het licht komen. Edward Schillebeeckx had een heel scherpe blik toen hij het Pastoraal Concilie, dat van 1966 tot 1970 de consequenties van het Tweede Vaticaans Concilie voor de Nederlandse situatie formuleerde, waarschuwde tegen een eenzijdige gerichtheid op pragmatische aanpassing van de kerk aan de tijd. In Schillebeeckx’ ogen was het onvoldoende bijvoorbeeld de verouderde moraaltheologie te moderniseren met behulp van – en in feite te vervangen door – de moderne psychologie. Hij pleitte voor een ‘fundamenteel document’, waarin een theologische analyse gemaakt werd van de eigentijdse situatie. Met name was het van belang de religieuze en theologische betekenis te analyseren van de fenomenen van ontkerkelijking en secularisering.(4) Een dergelijk document is er nooit gekomen en er zijn geen aanwijzingen dat het schrijven ervan ooit serieus is overwogen.

Dit tekent het Nederlandse katholicisme, dat zichzelf eerder verstond als de levensvorm van een bevolkingsgroep dan als de praktische gestalte van een principiële visie op het leven. Theologie werd hierbij eerder gezien als het gedachtegoed dat deze bevolkingsgroep bij elkaar hield dan als een intellectueel verantwoordbare theorie die in discussie met anderen de waarheid van het katholieke geloof en zijn actuele betekenis onderzoekt. Deze laatste visie leefde wel in Frankrijk en Schillebeeckx stond vanuit zijn Vlaamse achtergrond in nauw contact met het denken van de Franse dominicanen Marie-Dominique Chenu en Yves Congar. Schillebeeckx’ aantrekkelijkheid toen hij in 1958 van Leuven naar Nijmegen naar kwam, was precies dat hij deze erfenis meenam en de theologie presenteerde als levende en dynamische manier van denken over alles in het licht van God.(5) Maar onderhuids leefde het idee voort dat theologie geloofsleer in intellectuele vorm is, slechts plausibel en van belang voor gelovigen. Aan protestantse theologische faculteiten in Nederland is deze visie op de theologie min of meer officieel gemaakt doordat daar een scheiding bestaat tussen de zogenoemde staatsvakken als bijbelexegese, kerkgeschiedenis en godsdienstfilosofie, religieus neutraal gegeven door gewone hoogleraren, en ‘kerkelijke vakken’ als dogmatiek en praktische theologie, gegeven door kerkelijke hoogleraren die zich richten op het bereflecteren van hun eigen traditie, ten dienste dus van de eigen religieuze gemeenschap.

In een geseculariseerde cultuur is het quasi-evident dat gelovige mensen gewone mensen zijn plus iets extra’s, namelijk hun religieuze overtuiging. En de theologie verschijnt als de discipline die over en ten dienste van deze religieuze overtuiging nadenkt. Het is al sowieso de vraag of een dergelijke dienstverlenende discipline, die zich op een beperkt publiek richt, thuis hoort aan de universiteit, die immers bestaat bij de gratie van de wil verantwoording af te leggen van elke overtuiging voor het forum van de rede, en dus ten overstaan van elk redelijk mens. Maar als het aantal gelovigen gevoelig terugloopt, dan spreekt het volgens deze opvatting al helemaal vanzelf dat de theologie geld en prestige zal moeten inleveren. Dat de theologie uit zichzelf een brede discipline is, gebaseerd op de redelijkheid van religieuze tradities zelf en gericht op het onderzoeken wat het kijken vanuit deze tradities naar het eigentijdse leven oplevert – zoals de filosofie geen filosofische teksten als object heeft, maar nadenkt over de wereld met behulp van teksten uit de filosofische traditie - blijkt heel moeilijk duidelijk te maken. Een aantal van ons blijft zijn best doen, maar ook onder theologen lijkt in Nederland het geloof dat dit kan op het moment niet groot. Velen afficheren zich liever als specialist in de bijbel als voor onze cultuur belangrijke tekst, in de geschiedenis van het christendom of de islam, of in hedendaagse religieuze praktijken en overtuiging.

De toestand voor de openbare, op de hele wereld en de discussie met de hele cultuur gerichte theologie is niet hopeloos, maar wel ernstig. Schillebeeckx blijkt helaas minder school gemaakt te hebben in Nederland dan vaak gedacht is. De gedachte bijvoorbeeld dat het in de huidige constellatie vruchtbaarder is met de islam mee te theologiseren en zo in gesprek met haar eigen intellectuelen haar interne bron van redelijkheid en Verlichting op te boren dan door haar van buitenaf te beschrijven en te bekritiseren, blijkt ook voor veel theologen niet voor de hand te liggen.(6)

Kerkverdamping

Nog serieuzer dan die van de theologie is de situatie van de katholieke kerk in Nederland. Haar structuren verdampen in snel tempo. Gemeenschappen van religieuzen zijn hoog bejaard en sterven uit, parochies zakken in omdat zij steeds minder mensen bereiken en steeds vaker geen pastor hebben. Dit ligt uiteraard in belangrijke mate aan een kerkelijke leiding die niets anders kan bedenken dan de steeds kleiner wordende aantal priesters steeds verder te verdelen en de hele kerkelijke organisatie daar omheen te plooien. Maar er is meer aan de hand.

Langere tijd was in Nederland de gedachte dat parochies als locale geloofsgemeenschappen van onderaf leven, maar dat dit leven van bovenaf vaak door de kerkelijke regelgeving en kerkelijke gezagdragers wordt gesmoord. Dat is echter een veel te simpele voorstelling. Het gebrek aan hoogwaardige intellectuele reflectie, theologisch en anderszins, en de concentratie op het moeizaam draaiend houden van de eigen gemeenschap, blokkeren het zicht op de eigen plaats in het groter geheel en putten vrijwilligers en beroepskrachten uit. Zieltogende parochies en kloosters die in bejaardenhuizen veranderen, zijn weinig aantrekkelijk. Een kerk die geen theologische visie  heeft op de context en de eigen plaats erin kan zich niet present stellen in het publieke debat. En de kerkelijke leiding in Nederland, voor zover ze een toekomstvisie heeft en niet alleen de kerkelijke structuur probeert aan te passen aan de steeds verder krimpende financiële en personele mogelijkheden, zet in op de katholieke variant van het evangelicalisme zoals dat bijvoorbeeld in de Wereld Jongeren Dagen tot uitdrukking komt. Dat de concentratie op de beleving die hier heerst in strijd is met belangrijke uitgangspunten van de katholieke traditie, bijvoorbeeld met de gerichtheid op publieke presentie en redelijke verantwoording, is een punt dat steeds moeilijker te maken valt. Binnenkerkelijk omdat een belangrijk deel van de huidige kerkelijke leiding in Nederland nauwelijks iets weet van de theologische, filosofische en sociaal-wetenschappelijke discussies van de afgelopen vijftig jaar. En in de samenleving omdat daar religie steeds meer geassocieerd wordt met vreemde, onredelijke overtuigingen en fanatiek, onbeheersbaar gedrag.

De Nederlanders die zelf in toenemende mate geen actieve religieuze binding meer hebben en dus steeds minder van binnenuit weten wat het is om religieus te zijn, ontlenen hun beeld van religie aan de wijze waarop de media de islam presenteren – niet aan de gelovige praktijk van hun islamitische buren! – en projecteren dit op religie in het algemeen. De kerken, ook de protestantse kerken, slagen er niet in daar een ander beeld van religie tegenover te zetten. Zij lijken dit niet nauwelijks nog echt te willen. Er is in Nederland al lang niet meer zo intensief gediscussieerd over religie en haar plaats in de samenleving als het afgelopen decennium. De islam heeft door haar soms afwijkende visie op de publieke moraal en haar insistentie op het recht zich op religieuze gronden zichtbaar te onderscheiden, de verhouding tussen religie en het publieke domein opnieuw op de agenda gezet. De maatschappelijke ontwikkelingen hebben voor velen de grenzen getoond van de gedachte dat het leven maakbaar is en geluk de eigen verantwoordelijkheid. Dit leidt tot een nieuwe belangstelling voor spiritualiteit en een nieuw religieus verlangen niet steeds zelf alles te moeten dragen, maar gedragen te worden. In het publieke debat over deze ontwikkelingen en hun gevolgen, dat er wel degelijk is, zijn de kerken en is de theologie nagenoeg afwezig.(7)

Verbonden met hoop en angst van mensen van vandaag

Toch blijft de aarde van God (Ps. 24, 1)! Het zoeken naar een antwoord op de beschreven ontwikkelingen in Nederland zou deze overtuiging tot uitgangspunt moeten nemen. Het is op zich al niet eenvoudig dit duidelijk te maken, want de spontane reactie van gelovige gemeenschappen op een crisis is om naar binnen de keren, hun eigen identiteit te zoeken en deze geprofileerd en offensief uit te dragen. Hoewel de helderheid in de communicatie over wat religieuze gemeenschappen en de christelijke tradities eigenlijk te bieden zouden kunnen hebben, zeker verbetering behoeft, ligt het antwoord op de crisis van de Nederlandse kerk niet in een versterkte identiteit. Zij moet zich, in de overtuiging dat de aarde van God is en naar het voorbeeld van de Gezalfde Jezus die zich niet vastklampte aan zijn enigerlei verhevenheid maar zichzelf heeft ontledigd (Phil. 2, 6-7), verbinden met ‘de vreugde en de hoop, het verdriet en de angst van de mensen van vandaag.’ Deze nog altijd indrukwekkende inzet van de pastorale constitutie over de kerk in de wereld van deze tijd van het Tweede Vaticaans Concilie, heeft als basis de overtuiging dat in deze vreugde en hoop, in dit verdriet en verlangen God zich doet kennen als het heil van alle mensen, van de wereld en de kosmos. Zoals Dominicus in het begin van zijn orde het handjevol broeders die hij verzameld had twee aan twee uitstuurde, om in contact met wat zij tegenkwamen authentieke verkondigers van Gods heilzame aanwezigheid te worden, zo kunnen wij alleen ontdekken wat er christelijk-religieus en -theologisch gezegd moet worden door eerst het vaak sprakeloze verdriet en de woordeloze angst van hedendaagse mensen te delen, om de hoop op te delven die daarin schuil gaat en de zo zicht te krijgen op de vreugde die Gods presentie bij dit alles betekent.

Dit betekent dat alsnog op enigerlei wijze moet gebeuren wat Schillebeeckx in 1967 voorstelde, maar tot nog toe achterwege bleef: het ‘theologisch beluisteren van de Nederlandse situatie.’ De vraag luidt hierbij niet meer hoe de kerk aangepast moet worden aan de nieuwe situatie, maar hoe zij in deze situatie opnieuw kan worden opgebouwd. Hierbij kan en moet gebruik gemaakt worden van bijvoorbeeld vormingswerkers, docenten godsdienst en levensbeschouwing binnen scholen, of pastoraal werkenden binnen ziekenhuizen en gevangenissen, die via hun werk direct in aanraking komen met de religieuze hunkering van hedendaagse mensen die buiten elk institutioneel en kerkelijk verband is geraakt. Even noodzakelijk is het echter in hetgeen wordt aangetroffen enige structuur aan te brengen met behulp van nieuwe religieuze vormen en beelden en nieuwe theologische gedachten. Regelmatig bekruipt mij de twijfel of dit wel mogelijk is. Ik vraag me dan af of de christelijke en de katholieke tradities inmiddels niet teveel gemarginaliseerd zijn om opnieuw temidden van de samenleving en de cultuur gepositioneerd te worden, of het geloof van mensen niet dusdanig geprivatiseerd is dat zij zich niet meer uit de cocon van het eigen innerlijk laat trekken, of theologen zich niet inmiddels teveel hebben afgewend van de wijze waarop mensen hun leven van dag tot dag vormgeven om in de vragen waarop zij hierbij stuiten de ontledigde gestalte te zien van de vragen waarmee religieuze tradities in het algemeen en de christelijke traditie in het bijzonder een omgang aanreiken. Maar als de aarde van God is, zit er niet anders op het te proberen, vertrouwend op Degene die ooit overdag als een wolkkolom en ’s nachts als een vuurzuil een heel volk de weg wees. Een weg die er voordat hij gewezen werd en zich bleek te openen, niet was. Gaan op een weg die er niet is, in de hoop dat deze gegeven zal worden: het is nog niet de slechtste omschrijving van geloof in christelijke zin.

Erik Borgman

Bovenstaande tekst is dit jaar elders in het duits verschenen: Erik Borgman, 'Einen Weg gehen, den es nicht gibt: Vom Niederländischen Pastoralkonzil zum Ende der Acht Mei Beweging - und weiter?' in: Wort und Antwort 47 (2006) no. 1, 12-18



(1) E. Borgman/B. van Dijk/Th. Salemink, ‘Van pasto­raal concilie tot Acht Mei Beweging’, in: De vernieuwingen in katholiek Nederland: Van Vatica­num II tot Acht Mei Beweging, red. E. Borgman/B. van Dijk/Th. Salemink, Amersfoort 1988, 13-30.

2 Katho­lieken in de moderne tijd: Een onderzoek door de Acht Mei Beweging, red. E. Borgman/B. van Dijk/Th. Salemink, Zoetermeer: Meinema1995.

(4) E. Schillebeeckx, ‘Pastoraal Concilie: óók theologisch beluisteren van Nederlandse situatie. Op zoek naar een fundamenteel document’, in: Kosmos + Oecumene 1 (1967) 181-192.

(5) Vgl. mijn Edward Schillebeeckx: een theoloog in zijn geschiedenis. Deel I: Een katholieke cultuurtheo­logie (1914-1965), Baarn 1999; Engelse vertaling: Edward Schillebeeckx: a Theologian in his History. Part I: A Catholic Theology of Culture (1914-1965), London etc. 2002.

(6) Hiermee heb ik uiterst kort een boekproject aangeduid, waarin met het oog op de Nederlandse samenleving de intern-islamitische discussie over ‘verantwoordelijkheid’ wordt geopend als discussie die in brede zin relevant is; bij dit project zijn behalve ikzelf twee islamitische theologen (Mohamed Ajouaou en Hasan Yar) en twee specialisten in de christelijke dialoog met de islam (Nelly van Doorn-Harder en Pim Valkenberg) betrokken.

(7) Dit ligt niet alleen aan de kerken en de theologen. Uit enige ervaring weet ik dat het met een theologische visie op de verhoudingen binnen de samenleving, ook als deze visie in open discussie is met seculiere visies, niet meevalt. Jürgen Habermas’ gedachte dat religies een voor de seculiere samenleving relevant tegoed bevatten dat telkens opnieuw dient te worden vertaald in termen die in de publieke sfeer begrepen worden en hanteerbaar zijn, en dat dit niet alleen de verantwoordelijkheid is van religieuze, maar evenzeer van seculiere intellectuelen, is in Nederland nog maar nauwelijks doorgedrongen.


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Inculturatie" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol