Kinderen van de jaren zestig  
Home > Thema's > Cultuur > Verlichtingsdenken > Kinderen van de jaren zestig
Dr. Bert Laeyendecker
6/6/06

Kinderen van de jaren zestig

Die uitdrukking viel op 27 mei jl. in het Giordano Brunohuis aan de Brigittenstraat te Utrecht waar het boek van Wies Stael-Merkx ten doop werd gehouden tweemaal. Zij zag zichzelf als zodanig en Henk Baars, haar tweede opvolger als voorzitter van de voormali­ge Acht Mei Be­weging betreurde het dat de toenmalige inspiratie verloren was gegaan. En er waren na­tuurlijk heel wat van die kinderen aanwezig. Het was een soort reünie maar zon­der nos­tal­gische toonzetting. Die heeft ook weinig zin. Overigens was het interessant dat Kruis­punt Radio zaterdagavond sprak van een herleving van de Acht Mei Beweging. Wie weet?

Het is tegenwoordig niet plezierig om als kind van de jaren zestig aangeduid te worden. Die hebben immers op het verkeerde paard gewed, waren utopisch bezig, hebben door hun vrijgevochten opvattingen heel wat ellende aangericht die nu nog moet worden opge­ruimd en zijn in ieder geval niet met hun tijd meegegaan. Wie nu nog de oude idea­len verkondigt, heeft het nog steeds niet begrepen en vervalt in oude fouten.

Oude fouten? Voor een deel wel natuurlijk. De wijze van optreden gedurende die jaren en later, de gemakkelijke uitspraken over de samenleving waaraan geen goede analyse ten grondslag lag, de al te optimistische verwachtingen over de veranderbaarheid van de maat­schappij en de daarin heersende machtsverhoudingen. Wie zei ook weer op het Museumplein ten tijde van de kruisrakettendiscussie: “Er moet een nieuw Europa komen en dat gaan wij maken”.

Maar voor een groter deel ook helemaal niet. Wie de moeite neemt zich nog eens te ver­diepen in wat maatschappijcritici toen te berde brachten, ziet al heel gauw dat daaraan weinig verouderd is. De toestanden waarop zij hun pijlen richtten, zijn niet verbeterd, eerder verslechterd. Waar ging het ook weer om? Ik noem een paar zaken.

De Verlichting lijkt tegenwoordig binnen het publieke debat alleen maar te figureren als voedingsbron voor waarden als vrijheid en individuele autonomie en het recht op vrije meningsuiting. Maar in oorsprong betekende ze heel wat meer: de mondige mens zou meester worden over de natuur, over de inrichting van de maat­schap­pij en over zichzelf. Dat zou vooruitgang teweegbrengen, d.w.z. een rechtvaardige en vreedzame wereld en welvaart voor allen. Dat werd ervan verwacht maar het liep anders. De meest geciteerde kritiek in de jaren zestig luid­de dat dit Verlichtingsideaal in zijn tegendeel was verkeerd. Het streven naar beheersing van de wer­kelijkheid keerde zich tegen zichzelf. Zo beheerst de mens de natuur maar zeer ten dele. Zij slaat terug in de gevolgen van vervuiling, uitput­ting van grondstoffen, klimaatverandering. Wij hebben natuurkrachten losgemaakt die zich tegen de mens keren en al zijn idealen kunnen verpulveren.

En wat de beheersing van de maatschappelijke ontwik­ke­lingen betreft: mensen als u en ik beheersen die zeker niet. Die vol­trekken zich onafhankelijk van ons. Maar ook de machthebbers in politiek, weten­schap en eco­nomie doen dat in veel mindere mate dan door de buitenwacht vaak wordt verondersteld. Maar het maakt wel veel uit of die machthebbers oog hebben voor de slachtoffers van de vooruitgang, of ze zich bewust zijn dat het Verlichtingsideaal verschraalde tot een ordinair economisch groeigeloof dat een tech­nologisch steeds geavanceerder en steeds comfortabeler en milieuverkwistende levens­stijl mogelijk maakte voor de happy few. Of zij zich realiseren dat het door hen gepro­pa­geerde recept voor onze economie – meer consumeren om meer te groeien en meer te groeien om meer te consumeren – alleen maar een verblindende ideologie is. Op dat punt is de maatschap­pijkritiek van de jaren zestig en volgende nog onverminderd van toepas­sing, misschien zelfs wel meer omdat de globalisering het onderscheid tussen de happy few en de ach­terblijvende massa nu wereldwijd heeft verbreid. Wat de vooruitgang voor velen inhoudt is uitstekend verbeeld door een van die critici, Walter Benjamin. De engel van de geschiedenis staat met zijn gezicht naar het verleden en ziet opeengestapelde puin­hopen en talloze doden. Hij wil bij de creperenden neerknielen om zo mogelijk nood te lenigen maar het wordt hem onmogelijk gemaakt door de stormwind van de vooruit­gang die hem rug­ge­lings de toekomst in blaast.

En als wij dank zij de Verlichting zo meester zijn geworden over onszelf, hoe zit het dan met de moordlust, de ongeremde, technologisch geavanceerde verdelgingskracht van de moderne oorlogen, de martelingen in de beschaafde samenleving, het zinloze geweld en de onverhulde hardheid en agressie in de dagelijkse omgang? Was, het is al vaak ge­zegd, de twintigste eeuw niet de bloedigste van alle? En over die eeuw werd op 1 januari 1901 nog geschreven dat deze “alle gevaren te boven zou komen en de beste zal blijken te zijn die deze steeds beter wordende wereld ooit heeft gezien”.

Was de toenmalige maatschappijkritiek die juist in de jaren zestig om zich heen greep, dan zo misplaatst als men de huidige toestand in de wereld bekijkt? De rede waarvan in de Verlichting het heil werd verwacht en die nu nog steeds als exclusieve heilbrenger wordt be­schouwd heeft de belofte maar ten dele waargemaakt. Ten dele wel natuurlijk: er is inderdaad vooruitgang geboekt op technisch, wetenschappelijk en economisch gebied. Dat heeft ons heel veel voordelen opgeleverd. Maar een verwant aspect van de toenmalige maatschappijkritiek luidde dat de rede daarbij versmald is tot een instrumentele rede. Die is uitstekend geschikt om vast te stellen met welke middelen een gegeven doel het efficiëntst en het effectiefst bereikt kan worden. Maar er is ook een andere rede en die be­zint zich op de gewenstheid van de doeleinden waarvoor die instrumentele rede wordt in­ge­zet. Wat willen we eigenlijk met dat hoog ontwikkelde vermogen bereiken? Waar stre­ven we nu echt naar? Wat voor soort leven willen we leiden en waarom? In wat voor maatschappij willen wij leven en waarom? Maar aangezien, zo zegt men, wij het over dat soort vra­gen toch niet eens kunnen worden, zetten we die tussen haakjes. Weg met “ideologisch” genoemde overtuigingen: wij richten ons geheel op verbetering van de middelen: nieuwe kennis en economische groei want die zijn tenminste bruikbaar. En om bruikbaar­heid gaat het: alles moet in rendementstermen gemeten kunnen worden. Zelfs religie: wat levert het mens en samenleving op om religieus te zijn.?

Het zijn maar een paar punten uit de toenmalige maatschappijkritiek die door de kin­deren van de jaren zestig werden uitgedragen, met name ook in de universiteiten. Kom daar nu eens om. Men weet wel beter. De universiteiten staan tegenwoordig nadruk­kelijk in het teken van het rendement. Natuurlijk wordt de kritiek ook nu nog in een of andere vorm naar voren gebracht maar die geluiden zijn toch mar­ginaal geworden en moe­ten op­boksen tegen de neoliberale cultuur met het harnas van vanzelf­sprekend­heid. Ze worden als uitingen van doemdenken of ongerechtvaardigd pessimisme beschouwd. En dat gaat soms samen met een arrogantie die men niet voor mogelijk zou willen hou­den. Laatst be­titelde een of andere journalist de, inderdaad uiterst pessimis­ti­sche maar ook briljante cri­ticus, Theodor Adorno: als “toch niet de domste van het stel”.

In dit licht bezien is er geen reden schamper te doen over de erfenis van de jaren zes­tig. Maar die wordt al lang niet meer als een waardevolle traditie bewaakt. Ook binnen de kerken niet. Hoewel ik nog steeds “naar de kerk ga” is het lang geleden dat ik derge­lijke thema’s heb horen belichten vanuit de christelijke traditie. Het overgrote deel van de prediking – maar mis­schien kom ik in de verkeerde kerk – lijkt gericht op spiritualiteit. Een groot goed, ongetwijfeld, waaraan ook grote behoefte bestaat, al was het maar als tegenwicht tegen de vroegere rationeel-dogmatische benadering van het geloof. Maar kan die hang naar spiritualiteit ook niet verworden tot een neiging in te keren in het eigen binnen­ste, waar het geluid van buiten niet zo goed hoorbaar is en waar men rust en geborgenheid hoopt te vinden? Ik hoop van niet, maar zeker ben ik er niet van. Af en toe naar buiten kij­ken kan, lijkt mij, een heilzaam tegenwicht zijn.

Dr. Bert Laeyendecker


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Verlichtingsdenken" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol